Het verschil in salaris tussen mannen en vrouwen is vorig jaar opnieuw kleiner geworden. Dat meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Wel verdienen mannen nog altijd meer, ongeacht of zij voor de overheid werken of in het bedrijfsleven.

Het gemiddelde uurloon voor mannen die werken in het bedrijfsleven lag volgens het CBS vorig jaar 16,4 procent hoger dan voor vrouwen. Dat verschil was in 2020 nog 17,3 procent.

De loonkloof binnen de overheid is een stuk kleiner. Hier verdienden mannen vorig jaar gemiddeld 5,1 procent meer dan hun vrouwelijke collega’s. In 2020 bedroeg het verschil nog 6,7 procent.

Loonkloof is de afgelopen acht jaar vooral gedaald bij de overheid

Volgens het CBS is het loonverschil sinds 2014 vooral verder afgenomen bij de overheid. In 2022 verdienden vrouwelijke ambtenaren gemiddeld 29,70 euro per uur en hun mannelijke collega’s 31,30 euro per uur: een verschil van 1,60 euro per uur. In 2014 was dat verschil nog 1 euro groter.

In het bedrijfsleven lag het uurloon voor vrouwen vorig jaar op 22,90 euro en voor mannen op 27,40 euro. Dat komt neer op een verschil van 4,50 euro: bijna even veel als in 2014.

Het CBS stelt dat de hoogte van het uurloon afhangt van onder meer het soort werk, de functie, de opleiding en de hoeveelheid ervaring. Worden die factoren meegewogen, dan bedroeg het loonverschil tussen mannen en vrouwen die werken voor de overheid een stuk kleiner: 1,8 procent. In het bedrijfsleven was de kloof in dat geval 6,9 procent.

In de top van het bedrijfsleven verdienen mannen bijna een kwart meer dan vrouwen

De salarisverschillen zijn het grootst in de top van de loonlijst, constateert het CBS verder. Dat geldt vooral voor het bedrijfsleven, waar mannen vorig jaar gemiddeld bijna 24 procent meer verdienden dan vrouwen. Maar ook bij de overheid is het verschil met 9 procent relatief groot.

Ook na de correctie voor onder andere werkervaring en functie blijven de verschillen volgens het statistiekbureau groot, namelijk respectievelijk 9 procent en 3,1 procent.

Het CBS meldt dit jaar zijn onderzoeksmethode te hebben gewijzigd. In tegenstelling tot eerdere jaren zijn de lonen van alle werknemers van 15 jaar tot en met de AOW-leeftijd meegenomen. Voorwaarde daarbij is dat de personen in Nederland wonen en een baan hebben van vier uur of meer per maand. Banen van scholieren en studenten, stagiairs en in de sociale werkvoorziening tellen daarin niet mee.

LEES OOK: Lonen stijgen veel harder dan de inflatie: plus 6,1% in derde kwartaal